Spetterende aanbieding

Boek t/m 26 november je zeilvakantie en krijg 15% korting cadeau op zeilbestemmingen wereldwijd > Boek nu

0 DAGEN
: 0 UUR
: 0 MIN
Sailing knots on a yacht

Optimaal voorbereid op je zeilvakantie met deze zeiltermen uitgelegd

‘Hijs het grootzeil!’

‘Naar stuurboord!’

‘Maak het anker vast’

Zodra je tijdens een zeilvakantie aan boord stapt, stap je de wereld van het zeilen in. Omdat op open zee soms geen ruimte voor verwarring is, (trek aan dat touwtje, nee dat andere touwtje…), heeft zich in de loop der eeuwen een rijke vaktaal ontwikkeld die niet alleen onlosmakelijk met zeilen verbonden is, maar ook met onze hedendaagse taal.

Zeilen is een prachtige sport vol vrijheid, avontuur en voldoening. De zeiltaal leren is voor veel mensen een soort van overgangsritueel. Zodra je je de begrippen eigen maakt, ontvouwt zich welk schip dan ook als een samenhangend organisme, met een geheel eigen anatomie. Kun je nog niet zeilen of wil je je vaardigheden verder ontwikkelen? Dan ben je bij een van onze zeilscholen in goede handen.

Vroeg of laat wordt schipperstaal een tweede natuur, een duidelijke manier van communiceren, dat jou helpt om je zeilboot door ’s werelds mooiste zeilgebieden te manoeuvreren. Begin alvast goed en doe je voordeel met deze begrippenlijst voor het zeilen. We brengen de begrippen tot leven en maken ze begrijpelijk door waar van toepassing te illusteren hoe de term zijn weg heeft gevonden naar ons hedendaags taalgebruik. Zo zie je maar weer eens dat Nederland en België echte scheepsvaartnaties zijn. En dat je het je eigenlijk niet mag permitteren als bewoner van de Lage Landen niet minstens één keer in je leven met je eigen zeilboot het ruime sop te kiezen.

A

Achterbak – Bak betekent letterlijk ‘rug’, en hier wordt dezelfde bak bedoeld die we ook in bakboord vinden. Traditioneel zit bovendien de kapitein of stuurman aan bakboordzijde. Achterbaks betekent dus niet alleen letterlijk achter de rug, maar ook nog eens achter de rug van de kapitein om. Iemand die achterbaks is, is dus echt niet te vertrouwen.

Achtersteven – De achterkant van je zeilboot. Zeker eens proberen: je vriend Steven meenemen aan boord, en dan op de achtersteven achter Steven gaan staan. Werkt met een kleine wisseling van de wacht ook op de voorsteven.

Afzakken – Als je afzakt, laat je je met de stroom meedrijven. Voordat werd afgezakt, stond steevast een borrel op het programma. Die kennen we nog steeds: het afzakkertje.

Anker – Met een anker ‘parkeer’ je je boot, meestal voor een lunch in een baai of voor een overnachting. Het anker bestaat uit een ketting of lijn met een zware haak aan het uiteinde, die zich vasthaakt in de zeebodem en zo voorkomt dat je boot wegdrijft. Het anker is als term overal in onze taal terug te vinden, bijvoorbeeld als je bij iemand intrekt (bij iemand zijn anker uitwerpen), als je vertrekt (hoogste tijd dat ik mijn anker licht) of ook regionaal wanneer je flink op de rem moet trappen (er stak iemand over, waardoor ik flink in de ankers moest).

Aan wal – Zodra je van boord stapt, ben je aan wal, ook op een eiland. Maak je een irrelevante opmerking, dan slaat deze kant noch wal.

B

Bakboord  Bakboord is de linkerkant van de boot als je naar de boeg van de boot kijkt.

Ballast – Ballast is overtollige last aan boord. Volgens sommigen is zo het woord belasting ontstaan (ballasting).

Bareboat – Bareboat is bij zeilen wat een auto is bij autoverhuur. In principe betekent het dat je op eigen houtje met een zeilboot uitvaart. Letterlijk, want houtje slaat volgens sommigen op een houten boot. Normaal gesproken is een schip eigendom van de rederij. Vaart de kapitein met een eigen schip, dan vaart hij op eigen houtje. Uiteraard blijven onze boten eigendom van Sunsail, maar je snapt mijn punt. Hoewel… er zijn uitzonderingen.

Breedte – Deze term slaat op de breedte van de boot, op het punt waar het verschil tussen stuur- en bakboordzijde het grootst is.

Belabberd – Deze term heeft zich aardig gevestigd in het hedendaagse taalgebruik. Slechts weinig mensen weten dat belabberd van oorsprong slaat op windstilte, waarbij de zeilen er maar belabberd bij hangen.

Bezeilen – Dit betekent letterlijk het bevaren van een zeilboot. Wil iemand niet meewerken, dan valt met hem of haar geen land te bezeilen. De oorspronkelijke uitdrukking luidt men kan’er noch hooger, noch laager wal meê bezeilen. Later is de hoge of lage wal vervangen door het algemene land.

Boeg  De boeg is de voorzijde van de zeilboot, die (meestal) in de richting wijst waarheen je vaart. Ga je een andere koers varen? Dan gooi je het over een andere boeg. Ga je het de komende tijd druk krijgen? Dan heb je nog flink wat voor de boeg. Helemaal geen zin meer? Dan gaan je plannen overboord.

Boordtoilet – Dit is de plaats waar de wc zich bevindt, in het Engels ook wel head genoemd.

Blikken – Vroeger seinde men met vuur. Dit werd blikken genoemd. Tegenwoordig is fikkiestoken aan boord verre van een goed idee, maar zonder blikken of blozen is een uitdrukking die nog vaak wordt gebruikt. Letterlijk betekent het dus dat je zonder enige waarschuwing vooraf op een doel afgaat.

Boeten – Vroeger heette het herstellen van de netten boeten. Daar zal hij voor boeten betekent dus dat iemand wordt opgeroepen om iets te herstellen of iets recht te zetten. En vaak komt dat weer neer op dokken. Wat te herleiden is tot het dok, waar een boot terechtkomt voor reparatie of herstel.

Bijstaan – Bijstaan slaat op zeilen die gehesen en gespannen zijn. Als zodanig kan het ene zeil het andere zeil bijstand verlenen. Die herkomst zouden we bijna vergeten als we het over de bijstand hebben.

C

Catamaran: Een (zeil)boot met twee rompen. Haar stabiliteit en beperkte diepgang vielen ook onze exotische voorvaderen al op, die met een catamaran ondieptes eenvoudiger wisten te bereiken. Het woord is een verbastering van het Tamilse kattumaram (bij elkaar gebonden bomen).

D

Dinghy – Klein bootje, ook wel bijboot, waarmee je van de boot naar de wal en weer terug vaart. Meestal een kleine opblaasboot die aan de zeilboot is vastgemaakt.

Diepgang – Dit is de minimale waterdiepte die nodig is om je boot te laten drijven, ofwel hoe diep je boot in het water steekt. Heeft een persoon of conversatie weinig diepgang, dan blijft het allemaal erg oppervlakkig.

Driftig – Als een voorwerp van zijn plaats begint te drijven, dan wordt het driftig. In een ruime benadering zouden we kunnen zeggen dat iemand die driftig wordt, wegdrijft van zijn normaal doen en laten.

Druil – Klein zeil. Als bijvoeglijk naamwoord heeft dit zeil zijn weg gevonden als druilerig, voor een meestal regenachtige periode, waarin je vanwege het slechte weer dingen laat liggen of gewoon even wat langzamer aan doet. 

E

Eb – Laagwater. Dat komt als eb en vloed, betekent dat het nogal wisselen kan. Een misplaatste uitdrukking, want op eb en vloed kun je praktisch de klok gelijk zetten.

F

Fok – De fok is de naam voor het zeil tussen fokkemast en boegspriet.

Flottielje: Een flottielje zeilvakantie is een zeilvakantie met maximaal 12 zeilboten onder begeleiding en ondersteuning van een leidende boot met aan boord een schipper, monteur en gastheer of -vrouw. Sunsail is de uitvinder van de flottielje zeilvakantie.

G

Gareel – Een gareel is een trekschuit. Nu weet je meteen waar in het gareel lopen vandaan komt: je blijft netjes in de koers van het trekkende schip.

Getij – Een verzamelnaam voor eb en vloed. Tijdens je zeilvakantie is het goed om rekening te houden met de hoog- en laagwaterstanden, om bepaalde havens op tijd te bereiken en om niet vast te lopen. 

Gier – Een gier is een draai of wending. Hetzelfde woord wordt ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, en vinden we terug in met gierende banden of hij gierde van het lachen.

Genua – Het zeil aan de voorkant van de zeilboot. Onze genua’s hebben een grote rode streep aan de buitenkant. Het zeil wordt gebruikt om de richting van de zeilboot te regelen en voor extra snelheid.

Gijp – Een koerswijziging terwijl voor de wind wordt gevaren. Het achtersteven van het schip draait daarbij door de wind. Gijpen is niet te verwarren met overstag gaan, waarbij juist de neus van de boot door de wind wordt gedraaid.

Giek (of gijk) – De grote metalen balk die in een rechte hoek op de mast staat en vastzit aan de onderkant (onderlijk) van het grootzeil. De giek kan je lelijk raken bij bijvoorbeeld het gijpen. Houd deze balk dus tijdens alle zeilmanoeuvres goed in de gaten, anders loopt het al snel de spuigaten uit.

Grootzeil -Traditioneel het grootste zeil van de boot. Het grootzeil vangt veel wind en genereert tijdens het zeilen het overgrote deel van de snelheid van de boot.

H

Halen – Halen betekent in schippersterm hijsen of trekken. In het taalgebruik wordt halen in deze betekenis gebruikt in uitdrukkingen als ergens zijn hart aan ophalen of ermee aan de haal gaan.

Haven – Een plek waar je je zeilboot beschut kunt aanleggen, meestal tegen betaling. Nog altijd staat een veilige haven voor een plek waar je je veilig en geborgen voelt.

Hoezee – Een kreet die ongeveer hetzelfde betekent als hoera. Eerder werd gedacht dat het een verbastering is van hou zee, een aansporing om ook onder zware (weers)omstandigheden op zee te blijven. Later werd een verband gelegd met de Engelse zeemanskreet hussar, dat weer een verbastering is van hissa, wat hijsen betekent. Een Engelse aansporing dus om de zeilen te hijsen, en de horizon tegemoet te varen. Hoezee!

Hollander, de Vliegende – We kennen hem allemaal, de Vliegende Hollander. Dit slaat niet op die ene bekende voetballer, en zelfs al heb jij nog zoveel wind in de zeilen, vliegen wordt hem niet. Het is een spookschip, ofwel een verlaten schip, dat vaart rond de Kaap in het oude Indië, met volle zeilen tegen de wind in. Geen ontkomen aan dus.

Hont – De moeilijk te bevaren Westerschelde. Komt men over de hond, dan komt men over de staart slaat dus niet op de hond.

Hoogtij – Hoogtij is een ander woord voor het getijde vloed. En tijdens je zeilvakantie viert je hang naar avontuur hoogtij

Hort – Een hort is een ruk of stoot, vaak gekoppeld aan de wind. Als iets moeizaam gaat, dan gaat het met horten en stoten. Ook de hort op gebruiken we nog veelvuldig, maar daar slaat het woord hort op hurt, dat weg betekent.

Hut – Een slaapkamer op een zeilboot wordt een hut genoemd. Wij gebruiken ook wel de term cabine.

I

Inpalmen – Wanneer je inpalmt, dan haal je een lijn hand over hand naar je toe. Inpalmen kan je ook op mensen toepassen, wanneer je langzaam maar zeker een persoon voor je weet te winnen. Je haalt die persoon dus eigenlijk naar binnen.

J

Jut – De jut is een stuk hout met voorop een klauw. Vergelijkbaar met een pikhaak, dat weer betrekking heeft op het werkwoord inpikken, wat inhalen betekent.

K

Katwijk – Katwijk betekent letterlijk niks meer dan een plaats waar je je anker uit kunt werpen. De toevoeging aan zee in Katwijk aan Zee blijkt dus overbodig.

Kajuit – De centrale verblijfplaats van de bemanning. Hier zul je tijdens je zeilvakantie veel tijd doorbrengen en het is de plek voor gezelligheid, een maaltijd of een spelletje. Maar pas op voor nattigheid, want als het in de kajuit regent, dan drupt het in de hut.

Kant – Een ander woord voor kade. Dusdanig verweven in hedendaags taalgebruik dat de oorspronkelijke betekenis nauwelijk nog opvalt (aan de kantop het kantje af). De wind en de kade kunnen voor gevaar zorgen wanneer de wind op de kant afwaait (lagerwal). Komt de wind uit de richting van de kant (hogerwal), dan hoef je je om een botsing geen zorgen te maken. Wanneer de wind evenredig aan de kade waait, dan noemen we dat langswal.

Kenteren – Kenteren is omslaan met je boot. Foute boel dus, net als al het andere dat in ons hedendaags taalgebruik kentert.

Kiel – De centrale basisconstructie van de romp, eigenlijk te vergelijken met een ruggengraat. Vroeger waren de straffen aan boord niet mals. Zo kon de kapitein je laten kielhalen. Je lichaam werd verzwaard met ijzer of lood en daarna werd je onder de kiel van het schip doorgetrokken. Doordat de romp van de boot vaak begroeid was met zeepokken was dit een pijnlijke aangelegenheid. Kielhalen werd meestal over de breedte uitgevoerd; over de lengte stond gelijk aan de doodstraf. 

Kielzog – De kielzog (of het kielwater) is het turbulente deel water direct achter de achtersteven van een boot, opgeschuimd door de verplaatsing van de romp door het water, en eventueel de schroef. Soms wordt wel gezegd dat wanneer je iemand volgt, je in zijn of haar kielzog vaart.

Knoop – Een knoop is zowel de lus waarmee je een lijn vastbindt als een snelheidseenheid (gelijk aan 1 zeemijl per uur). Tegenwoordig kun je de knoop doorhakken, waarmee je vrij abrupt een beslissing neemt. Door letterlijk een knoop door te hakken, is de boot niet meer vastgebonden en kan uitvaren.

Kooi – Een kooi is een bed aan boord van een boot. De term wordt ook wel gebruikt om aan te geven hoeveel mensen op een bepaalde boot kunnen slapen.

Kombuis – De keuken van het jacht.

Kompas – Een handig hulpmiddel waarmee je op basis van poolmagnetisme je koers bepaalt. Uitdrukkingen die gebruikmaken van kompas en koers zijn er legio.

Kopstuk – Een kopstuk is een deel van de buitenbetimmering. Net zo belangrijk als een kopstuk van een boot zijn ook de menselijke kopstukken binnen bepaalde groepen of organisaties.

Kroeg – Het woord kroeg slaat van oudsher op een fooi die men kreeg wanneer het schip klaar was. Mag jij raden waar deze verdienste werd uitgegeven.

L

Laken – Ander woord voor zeil. Dit woord komen we ruimschoots in onze taal tegen, en – speculaties daar gelaten – zou het in uitdrukkingen als van hetzelfde laken een pak en zij deelt hier de lakens uit kunnen gaan om scheepvaartsorigine.

Lapje – Een verkleinwoord voor een zeil tot een bepaalde grootte. Iemand voor het lapje houden betekent iemand voor de gek houden, letterlijk iemand met een zeil (lapje) het zicht belemmeren.

Laveren – Tegen de wind in varen kan, maar alleen als je daarbij een zigzaggende koers houdt. Dat wordt laveren genoemd. De zigzaggende beweging noemen zeilers kruisen of opkruisen. Laveren kan ook betekenen dat je iets behoedzaam benadert.

Lampion – Vroeger was een lampion niets meer dan een klein lichtpuntje (of pit) om het kompas te belichten.

Lazyjack – Engelse term voor een netwerk van touwen dat vanaf een punt op de mast naar meerdere bevestigingen op de giek loopt. Dankzij de lazyjack komt het zeil soepel naar beneden als het wordt neergelaten. De naam is waarschijnlijk te herleiden tot Jack tars, zoals Britse zeelui ook wel werden genoemd. Door de lazyjack werd het neerlaten van het zeil een stuk eenvoudiger; luie Jack kan zijn handen in zijn zak houden.

Lier – Een draaiende, horizontale trommel die door een elektromotor of handmatig wordt aangedreven. Meestal verbonden aan het anker (ankerlier). Zou hier het woord lyrisch vandaan komen? Waarschijnlijk niet…

Lierzwengel – De greep die wordt gebruikt om een lier aan te zwengelen.

Loef – De loef is de windzijde van een boot, ook wel bovenwindse zijde genoemd. Het is de kant van de boot waar de wind vandaan komt. In onze uitdrukking kennen we loef vooral in iemand de loef afsteken, waarin je dus letterlijk iemand de wind uit de zeilen neemt (als je zelfs bij een uitleg van een uitdrukking ook weer in schipperstermen belandt, dan weet je dat je een zeevarende natie bent).

Loods – De loods leidt (grotere) schepen veilig de haven in en uit. In bredere zin kun je iemand door een moeilijke situatie heenloodsen.

Lij – De lijzijde van een boot is de benedenwindse zijde, ofwel de kant van de boot waar de wind naartoe waait.

Lijn – Aan boord heb je het niet over touwen, aan boord heb je het over lijnen. In ons hedendaagse taalgebruik heeft het woord lijn zich aardig weten te vestigen. Iemand aan het lijntje houden betekent dat je iemand valse beloftes voorhoudt, om diegene vooral in het gareel te houden.

LOA (length overall) – In het Nederlands ook wel totale lengte of lengte over alles. De maximale lengte van de romp van een boot, inclusief delen die over de boeg en de achtersteven uitsteken.

LWL (length of the waterline) – In het Nederlands ook wel waterlijnlengte. De LWL is de lengte van een boot wanneer deze zich in het water bevindt.

M

Marifoon – VHF-radiotelefoon voor communicatie tussen schepen onderling, en tussen vaartuigen en kuststations. 

Mast – De ronde metalen paal die vanaf de bodem van de boot omhoog steekt. De zeilen worden met behulp van een ingewikkelde reeks valbewegingen langs de mast omhoog gehesen.

Matroos – Bemanningslid aan boord. Synoniemen zijn bootsgezel, dekzwabber en janmaat. Zou daar de uitdrukking boven jan vandaan komen? Dat je je dus in feite boven het ‘gewone’ volk hebt gewerkt, en het dus wel goed met je komt? Matroos is overigens een samenstelling van maat en roos, waarbij roos een ander woord is voor kompas. Kompasmaat dus, iemand die de koers in de gaten houdt.

Mediterraan aanleggen – De kunst om een boot achteruit in een kleine ruimte of box in te steken om uiteindelijk aan de kade aan te leggen. Zo wordt in de meeste mediterrane havens aangemeerd, en de handeling vergt enige oefening.

Monohull – Een boot met één romp (vgl. catamaran of trimaran), ook wel enkelrompsschip of simpelweg enkelromps. Het klassieke model zeilboot waar echte zeilers bij zweren.

Meerboei – Met een meerboei heb je meteen de tweede manier van ‘parkeren’ te pakken (zie ook: anker). Je legt aan bij een boei die stevig op de bodem verankerd is, zodat je boot niet wegdrijft.

N

Nautische mijl (NM) – Een NM is een afstandsmaat op het water, en bedraagt exact 1.852 meter.

Navigatie – Navigatie is een vak apart. Het is de kunst om uit te vinden waar je bent op de wereld en daarna eventueel te plannen waar je naartoe gaat (plotten).

Neus – Neus is schippersjargon voor de boeg. Als iemand van zijn neus een anker maakt, valt deze persoon lelijk op zijn gezicht. Vrij letterlijke interpretatie dus. 

O

Oceaan – Dit is een inkoppertje. De oceaan is een zeer grote watermassa, en kent al naar gelang je positie op de wereld verschillende namen (Atlantische Oceaan, Stille Oceaan, Indische Oceaan). Hier enkele percentages: 71% van het aardoppervlak is oceaan, de oceanen omvatten 97% van al het water op aarde en volgens oceanografen is slechts 5% van de oceanen verkend (dus leef je uit tijdens je zeilvakantie).

Ongemak – Schade aan de boot. Ongemakkelijk…

Ongemanierd – Wanneer een boot ongemanierd is, reageert deze traag of niet op de bewegingen van het roer. Tegenwoordig kan ook een persoon ongemanierd zijn: hij of zij reageert niet op sturing van buitenaf, ofwel de geldende normen en waarden. 

Opdoeken – De zeilldag zit erop, de zeilen worden samengevouwen en de bemanning gaat naar huis. Dat is opdoeken. In de loop der jaren hoeft iets al lang geen zeil meer te hebben, om het te kunnen opdoeken.

Over en weer – Versimpeld jargon voor laveren (zie ook: af en aan).

P

Peil – Ander woord voor niveau of hoogte. In de zeilwereld wordt hiermee het waterniveau bedoeld. In ons hedendaags taalgebruik wordt peil veelvuldig gebruikt, bijvoorbeeld in beneden alle peil en daar valt geen peil op te trekken.

Pierwaaien – De herkomst van het woord pierwaaien of pierewaaien is obscuur. Het woord lijkt ontleend te zijn aan het Russische pirovát, dat letterlijk heen en weer lopen op straat betekent. Later stak het woord de kop op in de scheepvaart, als benaming voor smeren en teren, waarbij letterlijk heen en weer gelopen moest worden. Tegenwoordig kennen we pierewaaien als onbezonnen rondlopen, waarbij de synoniemen vaak net zoveel vragen opgooien als antwoorden (aan de zwier zijn, flierefluiten, slampampen, rinkelrooien). Eén ding is zeker, tijdens een zeilvakantie haalt de pierewaaier zijn hart op.

Plecht – Het voor- en achterdek.

Pomp – Een mechanisme waarmee water verplaatst kan worden. In onze lage landen is het geen wonder dat al snel de uitdrukking het is pompen of verzuipen ontstond.

R

Rak – De rak is het zeegat. Vaar je het rak door, dan verlaat je de haven en ga je buitengaats. Is een rakker dan misschien iemand die altijd een uitweg weet te vinden, ongeacht wat hij of zij op zijn kerfstok heeft?

Reef / reven – De meest gebruikelijke manier om zeiloppervlak te verminderen, vooral bij hogere winden en woelige zee. De inkorting zelf wordt een reef genoemd. Tegenwoordig wordt voor bezuinigen nog wel eens de uitdrukking een reef in het zeil leggen gebruikt.

Riem – Ander woord voor roeispaan, ofwel de peddel waarmee je roeit. Roeien met de riemen die je hebt is een uitdrukking die je nog vaak hoort.

Roer – Het roer zit onder water en is verbonden aan een helmstok of een stuurwiel. Door de helmstok of het stuurwiel naar bak- of stuurboord te bewegen, kan de richting van de boot worden gewijzigd. Aan het woord roer hebben we een werkwoord te danken (roeren), meerdere bijvoeglijke naamwoorden (roerig én ontroerd) en talloze spreekwoorden en gezegdes die weinig aan de verbeelding overlaten (het roer omgooienhij zit aan het roer en zijn roer recht houden).

Romp – De romp is dat deel van een boot dat drijft. De romp is het hoofdgedeelte van een boot, inclusief onderkant en zijkanten.

Roos – Een ander woord voor kompas. Zie ook: matroos.

Ruim – Dit begrip slaat op de laadruimte van een boot. Het woord ruim is inmiddels zo’n gemeengoed in onze taal geworden, dat we nauwelijks nog zijn oorspronkelijke betekenis opmerken (de jas zit ruimalle ruimte).

S

Schoot – De schoot is een lijn (touw) waarmee de stand van het zeil ten opzichte van de romp aangepast kan worden. Elk zeil heeft zijn eigen schoot, waaronder de grootschoot en de fokkenschoot. Het woord schoot vinden we terug in ruimschoots, in zijn oorspronkelijke betekenis een zeilstand waarbij men de schoot laat vieren.

Steenbestorting – Een gestorte stapel stenen en puin. Wordt gebruikt om een golfbreker te vormen, vaak rond een off-shore vuurtoren of een kwetsbare haven.

Schommel – Hangend touw waarin de matroos plaatsneemt als hij werk aan de mast moet verrichten. Tegenwoordig hebben we een schommel in de tuin staan. We onderscheiden ook schommelen: het slingeren van het schip.

Schipper – De kapitein van de boot. Misschien ben je het zelf, maar mogelijk kies je voor een zeilvakantie met schipper

Stuurboord – De rechterzijde van je boot wanneer je met je neus (je eigen neus) naar de boeg van de boot kijkt. Het tegenovergestelde van bakboord (zie ook: bakboord).

Schijnbare wind – Een combinatie van de ware windrichting en de tegenwind die ontstaat door de voorwaartse beweging van de zeilboot.

Schurftplatting – Een zachte omwikkeling voor kabels of andere stopmechanismen die je zeilen beschermen tegen schuurslijtage.

Snubberlijn – Een kabelsysteem waarmee de trekkracht van je ankerlijn of -ketting gelijkmatig over twee punten wordt verdeeld. Dit voorkomt dat de ketting of lijn je boot beschadigt. De snubberlijn fungeert als schokdemper en zorgt ervoor dat de ketting minder ratelt. Het voorkomt ook dat je catamaran wegdrijft.

Stootkussen – Het stootkussen (of fender) is het rubberkussen dat aan de zijkant van de boot of een ponton bungelt om schade te helpen voorkomen.

Schralen – Schralen is schippersjargon en betekent inkrimpen. Tegenwoordig kennen we het ook als het bijvoeglijk naamwoord schraal

Sjorren – Sjorren betekent (met een touw) vastbinden. Zit niet zo te sjorren kennen we ook.

Slag (of slinger) – Je doet iets onder voorbehoud, dus houd je een slag om de arm. Deze uitdrukking komt uit de scheepvaart, waarbij bij het hijsen een extra stuk touw om de arm werd gedaan (een slag) om te voorkomen dat de lading ontglipt.

Slipper – Wanneer een boot haastig vertrekt, zonder het anker volledig te lichten, wordt dat een slipper genoemd. Tegenwoordig maak je je na een slipper maar beter snel uit de voeten.

Smeerlap – Gelukkig heeft iedereen tijdens zijn zeilvakantie beschikking over een eigen douche en wasruimte, anders zou je er binnen de kortste keren uitzien als een smeerlap: een matroos die er bijzonder vuil uitziet. 

Smoren – Smoren is diep in de golven duiken. Zou in de kiem smoren te maken kunnen hebben met vroegtijdig een hoge golf invaren om erger te voorkomen en kapseizen (omslaan met de boot) te vermijden? Het is soms speculeren.

Smijten – Smijten is een ander woord voor wenden of draaien. Over een andere boeg smijten heeft dus niets te maken met gooien.

Snoer – Een zeer dunne lijn, vaak gebruikt voor vissen. Iemand de mond snoeren heeft dus een tamelijk gruwelijke origine.

Sop – Kies je voor een zeilvakantie bij Sunsail, dan kies je voor het ruime sop, de verzamelnaam voor alle wereldzeeën.

Stag – De stag is de belangrijkste lijn van de mast. Ga je overstag (of eigenlijk over stag), dan neem je formeel een belangrijke stap en kies je partij of onderneem je actie.

Steek – Steek is een ander woord voor knoop. Dat houdt geen steek is iets wat als los zand aan elkaar hangt. Niet vastgebonden dus. 

Strijken – De mast strijken betekent de mast neerhalen. Ook de vlag kan gestreken worden, maar dat is vaak een synoniem voor zich gewonnen gevenHet zeiltje strijken betekent flauwvallen.

T

Trampoline of trampolinekleed – Het beste plekje aan boord van een catamaran om te zonnebaden. De trampoline bevindt zich aan de voorsteven, gespannen tussen de twee rompen.

Tramontane – Mooie benaming voor de poolster.

Tij – Ander woord voor getijde. Letterlijk het tij keren is niet mogelijk, maar de uitdrukking wordt veelvuldig gebruikt om een situatie die flink afstevent op een ramp te ontspannen.

Trimmen – De zeilen zo bijstellen dat ze de grootste efficiëntie hebben. Verwijst ook naar de positie van de romp ten opzichte van de waterlijn.

U

Uil – Een uil heeft niets met scheepvaart te maken, maar komen we tegen in de verouderde uitdrukking een uiltje vangen. Dit betekent dat je door onoplettendheid – slaperigheid – de wind verkeerd in het zeil vangt. Komt hier misschien ook de uitdrukking een uitlje knappen vandaan?

Uithangen – Buiten aan het schip werk verrichten. Wie had gedacht dat de vraag waar hangt Klaas uit? ook meteen het antwoord is. 

Uitkauwen – Wanneer de boot zich in ruw weer bevindt, gaat mogelijk de opvulling in de naden verloren. Dat proces heet uitkauwing. Nu weet je ook waar uitgekauwd vandaan komt: iets of iemand heeft door continue blootstelling flink wat charme verloren (ofwel de opvulling in de naden die de boot in feite drijvende houdt).

V

Vaart – Vaart is een bekend woord, en staat voor de (zeil)tocht. Een ietwat verouderd woord voor goed is wel. Prachtig toch, dat zelfs welvarend en welvaart naar ons schippersverleden hint?

Vaardig – Vaardig betekent letterlijk gereed, klaar om te varen. We komen het nog vaak tegen in samenstellingen als rechtvaardig of lichtvaardig.

Vlaag – Een ander woord voor een korte windstoot. Een goed zeiler is bij vlagen altijd goed voorbereid.

Vloed – Hoogwater. Tegenovergestelde van eb. 

Vooronder (of voorpiek) – Het voorste deel van de romp dat, afhankelijk van het ontwerp van de boot, gebruikt kan worden als slaap- of opslagruimte.

Val – De lijnen die gebruikt worden om de zeilen op de mast naar boven te halen.

Voorsteven – Een andere naam voor de boeg. Zie ook: achtersteven.

Voeren – Ben je tijdens de zeilvakantie de schipper, dan mag je die titel met trots voeren.

Volstaan – Een zeil dat de wind ten volle benut volstaat (oftewel: staat vol). Volstaan kennen we ook in onze taal, als een uitdrukking voor voldoende.

Voorhands – Soms werden touwen en lijnen met meerdere bemanningsleden gehesen. Degene die voorop stond, stond voorhands. Nog altijd kennen we deze term als voorhanden, als iets dat aanwezig is.

W

Want – De benaming voor het touwwerk aan boord. Hij weet van wanten komt hoogstwaarschijnlijk uit de scheepvaart. Het netwerk aan wanten aan boord kan best ingewikkeld zijn. Goed weten wat je doet, begint dus bij kennis van wanten.

War – Dit wil je voorkomen. Een wirwar aan lijnen aan boord bevordert het zeilen allerminst. Gelukkig blijven door een slim systeem de lijnen aan boord van een Sunsail-boot netjes geordend. Zo raak je niet in de war.

Wending – Een wending is een draai. Ook aan een gesprek kun je een andere wending geven. 

Waterlijn – De lijn waar de romp het water raakt.

Ware windrichting – De richting waaruit de wind echt komt.

Wimpel – Boek je bij Sunsail, dan slaagt je zeilvakantie met vlag en wimpel.

Z

Zeekaart – De kaart waarop je je positie bepaalt en waarmee je je volgende reis uitzet.

Zand – Wie geniet er niet van, langzaam je tenen in zacht zand laten wegzakken. Maar lees deze woordenlijst goed door, anders verzand je nog in onjuist schippersjargon. 

Zeilen – Het belangrijkste stuurmechanisme van je zeilboot. Een milieuvriendelijke motor die windenergie omzet in snelheid door het vangen van de wind. Boek een zeilvakantie en je hebt zo de wind weer in de zeilen.

Zinken – Zinkt je boot, dan zinkt de moed je in de schoenen.

Nu je de nautische taal beheerst kun je je verdiepen in de mysterieuze wereld van de meteorologie, met onze gids over de wolken die je op zee zult zien.

Als dit artikel nuttig voor je is en je jouw zeilkennis wilt blijven verbeteren, bekijk dan ons aanbod aan zeilscholen en -cursussen.

Auteur

Ian Pedersen

Plan je Droomvakantie